Imprimé à 300 ex. à l’occasion de l’exposition de Goele Dewanckel dans l’Orangerie, espace d’art contemporain du Centre culturel de Bastogne en mai 2010 avec l’aide de la Communauté française de Belgique

Regard dans l'entre-temps

L’espace (La pièce) est sombre, c’est plutôt un atelier qu’une chambre: un espace  tout en longueur, de quinze mètres de long, large de six mètres et haut de trois, soit un rapport 5 x 2 x 1, où ai-je déjà vu cela? Tout est en bois verni et teinté foncé: le plancher, les murs, les poutres, le plafond, les tables. Il y des fenêtres seulement au nord, côté rue

Parfois, des gens collent leur nez aux fenêtres, ils demandent s’il y a quelque chose à acheter. Elle dit: « Non, il n’y a rien à acheter ici. » D’autres apportent des oiseaux morts, ils les laissent devant la porte de l’espace : des oiseaux morts qu’ils ont trouvés au cours de  leurs promenades, des oiseaux qui se sont fracassés sur les vitres de leurs fenêtres.

Nous aimons tous les oiseaux. Nous sommes tous charmés par leurs couleurs, leur plumage, leur bec, leur nid, leurs oeufs, leur chant, mais par-dessus tout les oiseaux peuvent voler, voler dans le paysage. Nous aimons beaucoup les oiseaux, parce (qu’ils sont un concentré de vie); leur mort nous renvoie violemment au visage l’image de notre propre mort.

Elle regarde les oiseaux, parfois elle les prend en photo, sans raison, elle regarde et elle garde l'oiseau mort.

Elle a reçu un pic épeiche d’un voisin qui souffre du cancer: elle dessine l'oiseau qui se trouve devant elle, sur la table de travail, elle le dessine et le peint jusqu'à ce que l'odeur de la mort devienne insupportable. Un rouge-gorge s’est écrasé contre le pare-brise de sa voiture, elle l’a vu arriver, l’a vu mort dans le rétroviseur. Elle a ramassé le petit oiseau et l’a mis dans un petit pot cassé, elle n’a pas trouvé de meilleure place pour déposer l’oiseau mort: très doucement puisqu’elle n’a pu empêcher sa mort.

Pour son anniversaire ou à Noël, elle reçoit des oiseaux empaillés. Elle les met dans l’espace, sur les armoires, sur les tables et les tablettes de fenêtres.

Alors, elle dessine et peint ces oiseaux empaillés.

L'oiseau empaillé n'est pas une imitation de l’oiseau vivant: c’est un oiseau figé dans la mort, la mort est fixée sur l'oiseau immobile qui ne chante plus: les yeux de verre, la texture des plumes: une nature morte au carré- pleine de boules de naphtaline, l’exposition de la permanence de la mort

Le dessin d’un oiseau empaillé est une troisième façon de dire (d’exprimer) la mort, et que dire du bloc de bois dans lequel le dessin a été  gravé? Que dire de l’image imprimée? Que dire de l’impression sur impression? Et par-dessus tout, que signifie (l’impression perdue)?

Une amie bosniaque dont le mari n'est jamais revenu de la guerre, lui donne un coup de main.Elle peut se concentrer longtemps, ne plus penser à son mari mais sans le sortir de sa tête, elle dessine le modèle, reporte le modèle sur le papier, le grave dans un morceau de linoleum, quasi sans fin, une inutile occupation, tailler dans son immense chagrin et comme si ce n’était pas encore assez, comme si ce traitement, cette introspection devait encore être encrée et imprimée, pas une fois, pas comme une pièce unique, mais encore et encore, comme une (métaphore) abstraction de la mort.

Il arrive de temps en temps qu’elle dessine des personnages: les gens qu’elle dessine sont morts, noyés, les femmes sont usées, décrépies, les yeux creusés cernés de noir et les poitrines tombantes, elles sont lasses, épuisées, molles. Elle ne travaille pas avec un modèle, elle dessine « de mémoire », elle les a vus quelque part, elle les a regardés intensément, retenu leur visage, pour les redessiner plus tard, les graver, les encrer, les imprimer : dans son espace il n’y a pas de place pour le modèle. Dans cet espace de travail, la femme que j’aime est inaccessible. Wim Cuyvers

De ruimte is donker, veeleer een zaaltje dan een kamer: een balkvormige ruimte van vijftien meter lang, zes meter breed en drie meter hoog, dat is dus een verhouding van 5 x 2 x 1, waar heb ik dat nog gezien? Alles is er van hout, donker gelakt of gebeitst: vloer, kolommen, balken, plafond, rekken, tafels. Er zijn alleen maar vensters aan de noordkant van de ruimte, aan de straatkant. Mensen drukken hun neus tegen de ramen, komen binnen vragen of er iets te kopen valt, maar zij zegt: ‘neen, er is hier niets te koop’. Andere mensen brengen haar dode vogels, ze leggen ze voor de deur van de ruimte, dode vogels die ze hebben gevonden op hun wandelingen, vogels die zich te pletter vlogen tegen hun vensters. We houden allemaal van vogels. We zijn allemaal betoverd door hun kleuren, hun veren, hun bekken, hun nesten, hun eieren, hun zang, maar bovenal vogels kunnen vliegen, vliegen in het landschap; we houden zo van vogels, omdat het leven er in lijkt samengebald te zijn, een dode vogel spiegelt ons de dood feller dan wat ook in het gezicht. Zij kijkt naar de vogels, soms maak ze er wat foto’s van, maar eigenlijk is dat niet nodig, ze kijkt en ze onthoudt de dode vogel. De grote bonte specht heeft ze gekregen van een buurman die lijdt aan kanker: ze tekent de vogel die voor haar ligt, op de werktafel, ze tekent of schildert tot de universele geur van de dood ondraaglijk wordt. Een roodborstje vliegt zich dood tegen de achteruitkijkspiegel van haar auto, ze heeft het zien gebeuren: de dood zien overkomen in de achteruitkijkspiegel. Ze raapt het vogeltje op, een gebroken pootje, ze vindt geen betere plaats dan het opgezette lam om de dode vogel op neer te leggen: zachter kan niet, doder kan niet. Voor haar verjaardag of voor kerstmis geven mensen haar opgezette vogels. Zij zet die neer in haar ruimte, op rekken en kasten, op tafels en vensterbanken. Dan tekent en schildert ze de opgezette vogels. Een opgezette vogel is niet een imitatie van een levende vogel: het is een gefixeerde dode vogel, de dood gefixeerd op de onbeweeglijke vogel die niet zingt: de glazen ogen, het stof op de veren: een gekwadrateerde nature morte – vol mottenbollen, een exponent en blijvend bewijs van de dood. Een getekende opgezette vogel is een derde macht van de dood, en wat te zeggen van het houtblok waaruit de tekening hersneden wordt? En wat van de druk? wat van de druk over druk? En bovenal wat te zeggen van de verloren druk? Een Bosnische vriendin wier man nooit is teruggekomen van de oorlog geeft haar een zelfgemaakt kantwerkje.  Zij kan de langgerekte concentratie, om de vermiste man te vergeten, niet uit haar hoofd zetten, en tekent het kantwerk, ze tekent het kantwerk op papier, ze snijdt het kantwerk uit een stuk linoleum, een schier eindeloze, nutteloze bezigheid om het universele verdriet in negatief te snijden, en alsof het nog niet genoeg was, alsof de verwerking, de verinnerlijking nog verder moet gaan wordt de gravure ingeïnkt en gedrukt, verschillende keren, niet één maal, het is geen pièce unique, het is een abstrahering van de dood. Af en toe gebeurt het dat ze mensen tekent: de mannen die ze tekent zijn dood, verdronken, de vrouwen lijken versleten, afgeleefd, met diepliggende ogen met zwarte ringen en uitgezakte borsten, ze zijn moe, uitgeput, murw. Ze werkt niet met een model, ze tekent ‘met uitstel’, ooit heeft ze diegenen die ze tekent gezien, ergens, ze heeft toen scherp gekeken, het gezicht onthouden, opgeslagen en pas later getekend, gesneden, ingeïnkt, gedrukt, in haar zaaltje, er is geen plaats voor een model in haar ruimte. In die ruimte werkt de vrouw waar ik van hou, zij is onbereikbaar. Wim Cuyvers